WIE VERDEDIGDEN DE ERFZONDE-LEER ?

Bij een toegankelijk artikel (klik hier) over de erfzonde-leer behoort achtergrond. De verantwoording: waar, wanneer en door wie is de erfzonde-leer in de oud-christelijke kerk geïntroduceerd?

Een zeer oude vermelding (waarop nog wel een beroep wordt gedaan) is, naar verluid, van de Apostolische Vader Clemens van Rome, aan het einde van de Eerste eeuw: hij zou gezegd hebben dat zelfs een kind van nog geen dag oud al besmet en onrein is.


Augustinus
vroegste nog bestaande voorstelling
fresco 6de eeuw,
Sint-Jan van Lateranen, Rome

Het is Augustinus (354-430 n.Chr.) die de erfzonde-leer helder onder woorden heeft gebracht.
Eén van de duidelijkste uitspraken staat in zijn boek ‘De Nuptiis et Concupiscentia.’ Hij schrijft, dat de mens met de zondige begeerlijkheid (concupiscentia) wordt geboren en dat door deze ziekte ook de natuur van het kind wordt besmet.
Aan de geboorte gaat de verwekking vooraf, en het is volgens Augustinus de voorplanting waardoor de zonde overgedragen wordt.
Hij beroept zich op bijbelteksten, vooral op Psalm 51,7 en Romeinen 5, 12. Maar wijsgerige vooronderstellingen uit het verleden hebben ook meegespeeld.

Augustinus beaamde de ideeën van Cyprianus van Carthago (ca. 200-258 n.Chr.) en van Tertullianus (ca. 155–220 n.Chr.) over het ontstaan van de ziel.
Deze twee Noord-Afrikaanse theologen verwierpen het creationisme. God kan niet de schepper van de ziel van ieder verwekt kind zijn, want dan zou Hij verantwoordelijk zijn voor het onvolmaakte. Dat de ziel ontvankelijk is voor de zonde, is niet Gods schuld. Daarentegen dragen vader en moeder bij de verwekking van een kind de ziel over. De ziel hoort bij het lichaam − is dan ook iets lichamelijks en meteen al tot zonde geneigd.

Tertullianus was naast theoloog ook filosoof. Hij bewonderde de Stoïcijnen. Deze Griekse wijsgeren leerden dat de ziel lichamelijk is.

Hij heeft een boek geschreven, getiteld ‘De Anima,’ ‘Over de ziel.’

Zaad en bloed worden bij de vrouw tegelijkertijd omgezet in de substantie van lichaam en ziel. Dan hoort de ziel bij het lichaam. Hfdst. 27, § 2

Als het lichaam uit het zaad is, is de ziel ook uit het zaad. Hfdst. 27, § 5

Als de ziel door God zou worden geschapen voor iedereen afzonderlijk, dan zou er geen overdracht van de zonde zijn, noch zou de onrechtvaardigheid uit overdracht voortvloeien, en goed en kwaad zouden niet bestaan door overdracht van de zielen. Hfdst. 39, § 3

De overtuiging dat de ziel wordt overgedragen, wordt het traducianisme genoemd.
Cyprianus van Carthago nam dit over van Tertullianus.

Met behulp van het traducianisme van Tertullianus verklaaarde Cyprianus hoe de ‘smet van de oude dood’ vanaf Adam kon worden doorgegeven aan elk verwekt kind. De ziel is onmiddellijk behept met ontvankelijkheid voor de zonde en is besmet. Cyprianus schreef dat in zijn Brief 58 / 64, over de kinderdoop.
Een pasgeborene is niet verantwoordelijk voor de smet, maar moet er van worden gereinigd: zo verdedigde hij de zuigelingendoop.

Cyprianus verbond deze smet niet met schuld − hetgeen Augustinus wel gedaan heeft.
Augustinus kon niet meegaan met het creationisme van zijn leermeester Ambrosius van Milaan. Hij heeft altijd getwijfeld tussen creationisme en traducianisme. Maar omdat naar zijn overtuiging de schuld van de eerste zonde wordt overgedragen via de ontvangenis van een kind, was hij, wat de overdracht betreft, een traducianist.

Mijn conclusie: de oudste vermeldingen van overdracht spreken over de dood die van Adam tot alle te geboren kinderen gaat. Over zonde en schuld van de te geboren kinderen wordt pas later gesproken.
Ik zou Romeinen 5, willen lezen zonder de ‘erfenis’ van de tegenstelling creationisme – traducianisme. Dood en zonde zouden weer de oorspronkelijke, bijbelse betekenis moeten krijgen en niet in resp. eenzijdig biologische en uitsluitend moralistische zin mogen worden uitgelegd.

W. Baan

 

Iets over mijzelf

Na een dertigjarig predikantschap in verschillende lutherse kerkgemeenten kan ik mijzelf karakteriseren als voorganger en voorzanger

Het voorzangerschap kreeg er in Dordrecht een dimensie bij: mijn plaats als cantor in de Interkerkelijke Schola Cantorum Dordrecht e.o.. Door mijn initiatief is dit gregoriaanse koor in 1984 opgericht.