WIE ZIJN JEZUS' MINSTE BROEDERS ?
De verkondiging
 op de Voorlaatste zondag van 
          het Kerkjaar
       
      Mattheus 25:31-46
Gemeente van onze Heer Christus, tot ver in de vorige eeuw werd de kerkgangers 
        aangepraat, dat er ook anoniem christendom was.
        In de uitleg van het evangeliegedeelte van deze zondag werd gezegd dat 
        er mensen zouden zijn die, zonder het zelf te weten, zich christelijk 
        gedragen. Ze bewijzen barmhartigheid zonder te beseffen dat het aan Jezus' 
        minste broeders ten goede komt.
        Daarna hieven de uitleggers het vingertje en riepen vanaf de kansel: wij 
        moeten als kerk niet denken dat we met onze christelijke leerstellingen 
        vooraan staan bij God. Er zullen ook mensen zijn die God niet kennen en 
        het niet beseffen dat zij liefdevol en hulpvaardig jegens Jezus zelf zijn! 
        Zonder de naam ‘christen' zijn zij in Gods ogen toch christenen.'
        Vandaar dus de term: anoniem christendom.
        Deze uitleg is niet fout, maar toch onzorgvuldig. Bovendien brengt hij 
        de Kerk er toe om zichzelf gering te achten. Toch al iets dat hoort bij 
        de Nederlandse kerkmens. Wie is hier nou trots dat hij/zij deel uit maakt 
        van de Kerk... ? 
Laten wij in deze minuten proberen, om fris te luisteren naar het zondagsevangelie.
        De rechtvaardigen staan voor Jezus' rechterstoel. Zij weten niet, dat 
        zij Jézus barmhartigheid hebben bewezen, namelijk in zijn minste 
        broeders.
        Maar de boosdoeners zijn eveneens onwetend. 
        Zij verbazen zich er over, dat zij Jezus hebben afgewezen toen zij voorbij 
        gingen aan zijn minste broeders.
 
 
        
        Middeleeuwse afbeelding die Luther schrik aanjoeg
klik op de afbeelding voor vergroting en uitleg
De bekende uitleg, bij vele gemeenteleden aanvaard, is, dat wij worden 
        beoordeeld en geoordeeld naar de barmhartigheid die wij hebben bewezen; 
        barmhartigheid bewezen aan hongerigen, dorstigen, naakten, zieken en gevangenen, 
        kortom aan allen die Jezus noemt: ‘Mijn minste broeders.'
        Maar hier laat de bekende uitleg het verder afweten. De vraag die nu zou 
        moeten worden gesteld, is: wíe bedoelt Jezus met ‘mijn minste 
        broeders' ?.
Laten we geen genoegen nemen met een algemeen antwoord.
        In het Mattheüs-evangelie is het duidelijk: Jezus noemt hén 
        zijn broeders, die de wil van zijn hemelse Vader doen.
        Hoe zou het in zijn groep volgelingen moeten toegaan?
        "Indien uw broeder tegen u gezondigd heeft, ga heen en bestraf hem 
        tussen u en hem alleen; indien hij u hoort, zo hebt gij uw broeder gewonnen."
        Nog een advies van Jezus, direct toepasbaar op het kérkelijk leven:
        "Gij zult niet Rabbi genaamd worden; want Eén is uw Meester, 
        namelijk Christus; en gij zijt allen broeders."
        Ook noemt Jezus zijn discipelen ‘broeders' nadat Hij uit de doden 
        is opgestaan.
        We maken uit deze teksten op, dat ‘broeders' onmogelijk een groep 
        mensen in ‘t algemeen kunnen zijn.
        Daarentegen zijn zij Jezus' volgelingen, het prille begin van de Kerk.
Wie worden er aangesproken door de tronende Christus in zijn majesteit? 
        Het zijn de wereldvolkeren die voor zijn aangezicht komen. Zij worden 
        geoordeeld al naar gelang zij barmhartigheid bewezen hebben aan armen, 
        hongerigen en vreemdelingen.
        Maar deze armen, hongerigen en vreemdelingen zijn geen algemene groep. 
        Het zijn heel specifiek mensen die christgelovig zijn; samen de Kerk zijn.
Het is eigenlijk heel voor de hand liggend in het evangeliegedeelte hedenochtend: 
        daar zitten alle problemen van de eerste christengemeente achter. Hoor 
        hoe Mattheüs naast honger en dorst de vreemdelingschap en de gevangenschap 
        zette. Hij dacht hierbij aan christenen die verdreven waren en daarom 
        honger en dorst leden, en ook aan christenen die gevangen waren en daarom 
        ziek werden, zonder voldoende kleding. 
        Voor Christus' rechterstoel staan geen leden van zijn lichaam; de Kerk 
        hoeft zich daar niet te verantwoorden.
        Daar staan de volkeren, de mensen buiten de Kerk.
De volkeren worden geoordeeld naar hun houding tegenover deze Kerk, die 
        leeft als vreemdeling en verschoppeling op aarde. 
        Hier krijgt de Kerk een opsteker, en dat mág wel eens... Want te 
        vaak en te veel kruipen wij in een hoekje. Het lijkt wel alsof het er 
        niet toe doet of wij wel of niet Kerk zijn.
        Of denken wij zelfs dat het voor de Heere-God 
        niet uit maakt of wij lid van zijn Kerk willen zijn... ?
        Laten we toch trots zijn dat wij Gemeente van de Heer zijn! Niet in overmoed 
        of zelfinbeelding, maar in overeenstemming met de beschrijving die de 
        evangelist Mattheus geeft: armen, hongerigen en vreemdelingen, want zo 
        zijn onze eerste christenvoorvaderen geweest.
Laat u niet teveel beïnvloeden door wat u nú in de Kerk aantreft. 
        De Kerk is in dit land wel kleiner geworden, en heeft overal geldgebrek. 
        Maar, zij leeft in vrede en hoeft niet bang te zijn voor vervolging.
        Dat was in de tijd van de apostelen en evangelisten wel anders! 
        Maar zijn wij toen en nu belangrijk? Voor u zoekt naar een antwoord, laat 
        me u dit zeggen: anders dan wij zelf beseffen, zijn wij in Gods ogen veel 
        belangrijker, dan in onze eigen ogen.
        Ook dat hoort bij het geloof, dat de Heere-God deze Kerk gewild heeft, 
        geschápen heeft.
        Wij mogen geloven dat de Heere-God liefde koestert 
        voor zijn heraut op aarde, de Kerk die de komst van zijn koningsregering 
        aankondigt !
        Mogelijk doet ons dat niet zo veel, maar in de aposteltijd was dit een 
        rijke troost...
        
        De evangelist Mattheüs heeft deze woorden van Jezus opgeschreven 
        omdat ze in zijn eigen tijd actueel waren. Hij had te maken met een vervolgde, 
        verdrukte Kerk. Zegt u niet: in onze tijd zijn deze woorden niet meer 
        actueel. Nederlanders hebben de neiging, zichzelf en hun voorstelling 
        van kerk-zijn in het middelpunt te zetten. Maar we moeten vérder 
        kijken dan onze landsgrenzen. Kerkgemeenschappen in het verre Oosten en 
        in sommige Afrikaanse landen worden wel vervolgd – en toch groeien 
        ze nog ook.... 
        Deze kerkelijke gemeenten in verre landen — die worden getroost 
        door dit visioen van Jezus. Zij krijgen te horen: de volkeren in wier 
        midden jullie wonen, zullen eenmaal geoordeeld worden overeenkomstig hun 
        gedrag en daden aan jullie bewezen... .
        
        Wie weet, ook voor ons kunnen de tijden veranderen. Dan worden ook wij 
        een bedreigde minderheid, omdat de wereld waarin wij bestaan ons niet 
        accepteert. Want dat christgelovigen voor hun levensstijl zich laten voeden 
        uit de bron die God is, is voor de wereld onbegrijpelijk.
Een Kerk, samengesteld uit verdrukten, vervolgden, gevangenen met honger en dorst en gebrek aan kleding, is voor de wereld weinig of helemaal niet aantrekkelijk. Maar het gaat er om hoe de Heer haar ziet, en dat is tevens de maatstaf die de tronende Christus aanlegt om de volkeren te oordelen.
De Kerk mag leven uit de hoop, dat haar bestaan eenmaal openlijk gerechtvaardigd 
        zal worden. We zijn er nu niet trots op, dat past ons niet. Maar een enkele 
        keer mag het wel eens gezegd worden, en dat is nú, op deze zondag, 
        in deze slottijd van het Kerkjaar.
        De Heere-God belooft het ons, die rechtvaardiging ten overstaan van de 
        volkerenwereld, ons en alle verdrukte en vervolgde gelovigen waar ook 
        ter wereld.
        
        Van oordeel en vergeving op de jongste dag zingen wij Gezang 279

 
   
